N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
De laatste tijd voer ik weer veel van dit soort gesprekken als ik met onbekenden ga fietsen: „Marijn, ik wil wel meedoen, maar ik ben niet zo snel. Ik kan niet klimmen. Ik hou de groep vast op. Laat mij maar achter, want ik wil niemand tot last zijn.” Het treft me steeds meer dat mensen zo over zichzelf denken. Want iedereen kan fietsen. En iedereen kan klimmen.
De een klimt alleen wat sneller dan de ander. We prijzen de prestatie van de beste klimmer: zo snel, zo knap. Maar wat is eigenlijk knapper? In een uur een berg beklimmen, of diezelfde berg in twee uur beklimmen? Als je het in een uur doet, dan heb je het een uur zwaar. Als je het in twee uur doet, heb je het twee uur zwaar. Als je het in een uur doet, dan heb je talent. Meer in ieder geval dan degene die er twee uur over doet. Maar is het knap om talent te hebben? Talent heb je gratis gekregen, van moeder natuur. Misschien is het wel veel knapper om jezelf twee uur te laten afzien, in plaats van één.
Maar zo kijken we er nooit naar. Het gaat altijd om harder, beter, hoger, sneller. Winnen. Daar moest ik aan denken toen ik deze week las dat steeds meer kinderen en jongeren overgewicht hebben. Een kwart van de jongvolwassenen inmiddels. En dat komt voor een groot deel door te weinig sporten en bewegen. Ook daar hebben we als maatschappij een oordeel over: jongeren worden gepamperd, ze hebben geen doorzettingsvermogen meer tegenwoordig, geen discipline, geen ruggengraat. Ze willen geen pijn lijden en niet afzien.
Als je de onderzoeken erop naslaat, blijkt dat pubers het vaakst afhaken bij sport omdat ze er geen plezier meer in hebben. Plezier. Dat staat bovenaan alle lijstjes van kinderen die bevraagd worden over sport. Maar een kwart van de kinderen (in sommige onderzoeken zelfs nog minder) is vooral geïnteresseerd in winnen. De rest wil spelen, plezier maken en samen iets doen. Voor volwassenen geldt hetzelfde, al zullen veel van hen niet meer zo puur antwoorden op dezelfde vragen. Winnen (of verliezen) is de maatschappelijke norm als we het over sport hebben.
Start maar eens een discussie over het bijhouden van de stand tijdens de competitie van willekeurig welke sport. Kinderen interesseert dat over het algemeen niet. Zelfs tijdens wedstrijden willen ze liever stoppen met de stand bijhouden als het verschil in punten te groot is geworden. Nergens voor nodig om de verliezer nog verder te vernederen, immers. Het zijn meestal volwassenen – ouders, begeleiders, omstanders – die over de rooie gaan als andere waardes dan winnen of verliezen voorop gezet worden.
De fanatiekelingen zijn in de minderheid, en toch is onze hele samenleving op hen ingericht. En dan vinden we het gek dat zoveel mensen (kinderen, jongeren én volwassenen) afhaken. Natuurlijk moet er van alles gebeuren om mensen weer in beweging te krijgen. Maar misschien moet er ook wel iets veranderen in onze waardes, en in de taal die we gebruiken als we het over sporten en bewegen hebben.
Sporten hóeft helemaal niet harder, beter, hoger, sneller. Of zoals ik altijd tegen de mensen zeg met wie ik ga fietsen: wie als laatste boven komt, geniet het langst van de uitzichten tijdens de beklimming.